Voordracht door Bernard Asselbergs: ‘De literaire nalatenschap van mijn vader Anton van Duinkerken’

Ongepubliceerde voordracht door Bernard Asselbergs gehouden op de 12e studiedag van het Gerard Walschap Genootschap op 27 november 2010 in de Universiteit van Antwerpen.

Aangekondigd in: Omtrent Gerard Walschap, november 2010, nummer 22.

14.1
14.2
Aankondiging, november 2010, 21 x 30 cm
Voor de studiedag van het Gerard Walschap Genootschap1) schetste ik in grote lijnen wat met de literaire nalatenschap van mijn vader, Anton van Duinkerken, na zijn overlijden in 1968 is gebeurd. Omdat het contact tussen beide auteurs (Walschap en Van Duinkerken) in de bewaarde papieren goed te volgen is, ligt interesse hiervoor bij de leden van het genootschap voor de hand.

In overleg met Gerrit Borgers, hoofdconservator van het Letterkundig Museum (LM) te Den Haag, werden door mijn moeder alle archiefstukken van Anton van Duinkerken in het LM als bruikleen Asselbergs ondergebracht met het oogmerk de archivalia toegankelijk te maken. De daarop volgende ontsluiting leverde als positief effect op, dat jaarlijks meer dan een dozijn wetenschappers stukken eruit raadpleegt.

Anton van Duinkerken en Gerard Walschap, mei 1946. Uitsnede foto (bron: onbekende fotograaf, Letterenhuis, Antwerpen)

Mijn vader en Gerard Walschap bespreken elkaars publicaties kritisch; Walschap in Hooger Leven Algemeen Weekblad en in Dietsche Warande en Belfort en Van Duinkerken in het dagblad De Tijd en De Gemeenschap. Zij voeren daarnaast veelal een zakelijke correspondentie2) en gaan publiekelijk het debat aan. Openbare kwesties worden door Walschap in Dietsche Warande en Belfort in de rubriek ‘Ringsteken’ onder de schuilnaam Pertinax aan de orde gesteld. Van Duinkerken antwoordt in een vurig weerwoord zoals bijvoorbeeld in zijn essay: ‘Thijms Erfenis (Brief aan een vriend in Vlaanderen)’ met betrekking tot de toekomstkansen van de katholieke dichtkunst in het septembernummer 1929. In de periode 1930-1931 ontspint zich een debat over huichelarij en eerlijkheid. In 1946 uiten zij zich in Elseviers Weekblad over het fenomeen cultuurbeschouwing. Als vakgenoten getuigen hun ontmoetingen tijdens redactievergaderingen en andere bijeenkomsten van trouwe vriendschap; tegengestelde opinies verstoren deze verhouding niet in het minst.

Zowel Walschap als mijn vader waren oud-seminaristen, die het schrijverschap noodgedwongen hebben verkozen boven de priesterroeping. Religie en het beleven ervan zullen in hun werk altijd een belangrijke rol blijven spelen. Walschap zegt de kerk vaarwel; Van Duinkerken blijft de kerk trouw. Wanneer mijn vader na de Tweede Wereldoorlog zich pessimistisch uit over de ontwikkeling van de Westerse cultuur blijkt Walschap in tegenstelling daarmee optimistisch gestemd.

Sinds 1923, al tijdens zijn priesteropleiding, publiceert mijn vader in periodieken onder het pseudoniem Anton van Duinkerken. Hierdoor komt hij in opspraak met de regels van de seminarieleiding dat vervolgens leidt tot een schrijfverbod. In maart 1927, na het verlaten van het seminarie, begint hij een briefwisseling met Gerard Walschap. Hij stelt aan Walschap voor bijdragen te leveren voor Hooger Leven (1926-1938), waarvan Walschap medeoprichter en eindredacteur is.

Vanaf dit eerste schriftelijk contact in 1927 blijven ze elkaar, zij het onregelmatig, schrijven. Walschap reageert dankbaar op Van Duinkerkens kritische positieve recensies die een tegenwicht vormen op de Vlaamse veroordelingen; Van Duinkerken bewondert met name de stijl van Walschap die in een onverbloemd realistische verteltrant is.

In datzelfde jaar bespreekt mijn vader op 27 augustus in De Tijd (zijn allereerste bijdrage aan dit dagblad) de bloemlezing door August van Cauwelaert samengesteld uit het werk van de Vlaamse jongeren. Van Duinkerken beoordeelt ze stuk voor stuk – Walschap inbegrepen – en legt de nadruk op de verlammende invloed die van Gezelle en van Van de Woestijne op deze jonge generatie uitgaat en wat tot epigonisme leidt.

Bloemlezing uit 1927, waarin Gerard Walschap (1898-1989) is opgenomen, 16 x 19,5 cm
Bloemlezing uit 1927, waarin Gerard Walschap (1898-1989) is opgenomen, 16 x 19,5 cm

In een stroom van recensies, die er volgt, bespreken Gerard Walschap en Anton van Duinkerken elkaars literaire werk. Walschap het eerst Van Duinkerkens De Kreet van Abels bloed in Hooger Leven, 30-09-1928; Anton van Duinkerken Walschaps Eric in De Tijd, 05-08-1931.

Met het verschijnen van Sibylle (1938) en Houtekiet (1939) wordt steeds duidelijker dat Walschap zich in zijn romans afzet tegen de paternalistische invloedsfeer van katholieke geestelijken op de ‘beminde geloovigen’ en hij gaat het roomse dogmatisme steeds meer wantrouwen. In 1940 neemt Gerard Walschap, de consequentie trekkend uit zijn geëvolueerde houding, officieel afscheid van de katholieke geloofsgemeenschap in de spraakmakende brochure Vaarwel dan. Van Duinkerken bespreekt dit vlugschrift op 21 maart 1940 in De Tijd met de titel “Gerard Walschap als ‘geval’” om daarna in een ruim twintig pagina’s tellende reactie in het aprilnummer 1940 van De Gemeenschap – zijn oordeel over Vaarwel dan – nog eens uitgebreid aan de orde te stellen. Dat Walschap persoonlijk werd veroordeeld door bekrompen clerici was belachelijk van kleinzieligheid betoogt Van Duinkerken. Zwaktebod in Walschaps getuigenis vond hij het beschimpen van deze lieden; het ware beter geweest er boven te staan en zich te distantiëren van hun kortzichtige kritiek dan gekrenkte gevoelens te laten blijken.

14.5
Brochure, 1940, 16 x 24 cm
Uitsnede Franse titelpagina met opdracht: Voor                                       Anton van Duinkerken / Anton, ik heb uwen raad /                                                 niet kunnen volgen, maar  ik weet dat gij mijn dwaas- /                                               heid kunt begrijpen / Hartelijk / Gerard Walschap.                                  (collLM/bruikleen Asselbergs)
Uitsnede Franse titelpagina met opdracht: Voor Anton van Duinkerken / Anton, ik heb uwen raad / niet kunnen volgen, maar ik weet dat gij mijn dwaas- / heid kunt begrijpen / Hartelijk / Gerard Walschap. (collLM/bruikleen Asselbergs)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden er in Amsterdam plannen gesmeed en voorbereidingen getroffen om na de bevrijding voor de dag te komen met Elseviers Weekblad als opzienbarend weekblad. Van Duinkerken onderschrijft deze ambitie en treedt toe tot de redactie. Hij zal er een aanzienlijke rol in gaan spelen.

Uit het eerste nummer, 27-10-1945
Uit het eerste nummer, 27-10-1945

Na veel geharrewar met de overheid over papiertoewijzing verschijnt tenslotte het eerste nummer op 27 oktober 1945. Van Duinkerkens bijdrage daarin ‘Beschaving zonder toekomst?’ doet Walschap naar de pen grijpen.

Bijblad van Elseviers weekblad, p. 3, krantformaat: 35 x 54,5 cm
Bijblad van Elseviers weekblad, p. 3, krantformaat: 35 x 54,5 cm

Walschaps persoonlijke en tegenovergestelde standpunt leidt op 3 augustus 1946 tot een ‘open brief’ aan Anton van Duinkerken in Elseviers Weekblad, De Drie Landen, waarbij optimistische of pessimistische cultuurbeschouwing het hoofdonderwerp is.


Walschaps pagina vullende beschouwing is voor Van Duinkerken weer aanleiding om hem een week later in Elseviers Weekblad van repliek te dienen.

De Drie Landen, bijblad van Elseviers Weekblad, p. 3
De Drie Landen, bijblad van Elseviers Weekblad, p. 3

Dit naoorlogse debat tussen Walschap en Van Duinkerken krijgt nog een vervolg op 17 januari 1950 tijdens een openbare bijeenkomst in een stampvolle zaal in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel.

 

Onder de innemende leiding van Maurice Roelants werd een steekspel over de op- of neergang van de Europese beschaving gevoerd, waarbij Walschap als eerste spreker in een rustig vriendelijk betoog van zijn optimisme blijk geeft door ontkennend te antwoorden op de gedachte dat de West-Europese beschaving ten onder moest gaan en door ‘neen’ te zeggen tegen de stelling dat dit zou uitlopen op ondergang en totale vernietiging van het mensdom. Van Duinkerken zet vervolgens uitbundig zijn pessimistische overtuiging uiteen door te beweren dat de mens zich met zijn voortdurende en rusteloze activiteitsdrang verlaagt tot een object of voorwerp, een ding, met alle gevolgen van dien.

 

In het liber amicorum van het tijdschrift Raam ‘De christen mens’ herdenkt Gerard Walschap mijn vader.

Met een citaat hieruit werd mijn voordracht afgesloten.

Uit de slotbeschouwing door Gerard Walschaps, 'De christen mens'. In: Raam, (1968), nr. 47, september 1968, p. 21-23
Uit de slotbeschouwing door Gerard Walschaps, 'De christen mens'. In: Raam, (1968), nr. 47, september 1968, p. 21-23

Noten:

1) Het Gerard Walschap Genootschap, opgericht in 1998, hield in 2018 op te bestaan.

2) Van het als eerste inventarisatie door mij bijeengebrachte overzicht van brieven, dat bestaat uit elf brieven van AvD aan Walschap en 25 van Walschap (inclusief Ninette Walschap-Theunissen) aan AvD, zijn brief 268 (02-3-1935); 1254 (22-11-1956) en 1503 (02-01-1963) opgenomen in de drie delen: Gerard Walschap, Brieven 1921-1989. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam-Antwerpen 1998 en 2002.